“Bart Dochy (CD&V) wil dat de Vlaamse regering verder inzet op een evaluatie van de subsidiestromen van de Vlaamse overheid naar de lokale besturen, het is duidelijk dat de open-ruimte en het platteland meer moet worden ondersteund in de toekomst”
“De subsidiestromen van Vlaanderen naar de lokale besturen zijn heel belangrijk voor de bestuurskracht van die lokale besturen. De diverse subsidiestromen zijn doorheen de jaren
aangevuld waardoor we vandaag met een zeer complexe koterij worden geconfronteerd” aldus Bart Dochy.
Een vergelijking per inwoner of per km² is niet steeds de correcte basis voor conclusies, maar het toont wel aan dat de subsidiestromen heel sterk afwijken van gemeente tot gemeente en van stad tot stad. Een groot deel van die verschillen zijn veroorzaakt door de zogenoemde voorafnames. Het debat daarover kan niet langer vermeden worden. Een objectivering dringt zich op en lijkt een bijzondere uitdaging naar de volgende legislatuur. Het lijkt mij niet onbelangrijk dat daarvoor vandaag verder wetenschappelijk onderzoek wordt opgestart. De financiering van de pensioenen van statutaire ambtenaren is een heikel punt. Vooral daar waar in het verleden reeds heel veel statutaire ambtenaren waren en daar waar al dan niet versneld omgeschakeld is van statutaire ambtenaren naar contractuelen is de impact bijzonder groot. Opvallend is het groot aandeel van een aantal specifieke instellingen.
Tot slot doet het Openruimtefonds wat het moet doen, nl. het geven van adem aan de besturen die veel open ruimte op hun grondgebied hebben. Het lijkt belangrijk om in functie
van de nieuwe toekomstige uitdagingen dit fonds verder te versterken. Het in kaart brengen en vergelijken van de diverse Vlaamse subsidiestromen naar de lokale besturen is een uitgebalanceerde en complexe oefening. Er bestaat en grote verscheidenheid tussen provincies en lokale besturen onderling. Dit omwille van vele diverse redenen.
De insteek waarmee deze oefening werd uitgevoerd was om de invoering van de respo-bijdrage en het Openruimtefonds te evalueren nadat deze 1 jaar in werking is.
De belangrijkste conclusies uit de studie zijn:
1) De voorafnames die bijna 41% van het Gemeentefonds uitmaken blijven nog steeds de belangrijkste bepalende factor om de subsidiestroom naar de lokale besturen te bepalen. Deze gaat naar een specifieke doelgroep van lokale besturen zoals grote steden, centrumsteden en de kustgemeenten en deze wordt jaarlijks geïndexeerd. Het verschil wordt door deze indexatie jaar na jaar groter. We stellen ons dan ook de vraag of de indexatie op de voorafnames de juiste keuze is voor de toekomst. Het zou mogelijk zijn om de voorafnames niet meer te indexeren en de rest van de korf die de bijdragen van het Gemeentefonds bepaalt wel te indexeren. Het vrijgekomen budget kan hier aan de hand van de overige objectieve indicatoren verder verdeeld worden.
2) Het Stedenfonds kent een indexatie van 3,5%. Dit is echter niet het geval voor het Plattelandsfonds waar geen indexatie wordt toegepast. Er werd zelfs in 2020 een daling
van 6% toegepast. Een inkanteling van het Plattelandsfonds in het Gemeentefonds met een toepassing van indexatie kan een oplossing bieden.
3) De algemene aangroei van het Gemeentefonds is 3,5% en bedraagt ongeveer 100.000.000€ op jaarbasis. Het zou een correctere benadering zijn om de indexatie per inwoner te laten geschieden. Er zijn in Vlaanderen 6.629.143 (2020) inwoners wat neer zou komen op bijna 15,08€/inwoner.
4) Er wordt in het Gemeentefonds slechts voor 6% rekening gehouden met het behoud van open ruimte. In het licht van diverse beleidsbeslissingen zou het ook een beleidskeuze kunnen zijn om het gewicht hier te verhogen. Het nieuwe Openruimtefonds is hier een aanvulling op die oploopt tot 13% van het Gemeentefonds exclusief centrumsteden die geplafonneerd worden op 6% + indexatie. Dit ten dienste van de verdichting, betonstop, rioleringsgraden en het behoud van open ruimte.
5) Het Openruimtefonds doet wat het hoort te doen. Dankzij dit nieuwe fonds krijgen lokale besturen voor hun landelijkheid extra ruimte om bijkomend te investeren. Voornamelijk in de eerste jaren van deze legislatuur komt dit neer op een extra bijdrage per inwoner voor deze steden en gemeenten. Geen enkele stad of gemeente gaat achteruit met dit bijkomend initiatief maar het positieve effect neemt af naar het einde van de legislatuur waar het andere nieuwe initiatief de responsabiliteitsbijdrage terug de overhand neemt en de verschillen procentueel en nominaal verder uit elkaar haalt. Het Openruimtefonds start met iets meer dan 30.000.000€ in 2020 en groeit verder tot 130 miljoen € in 2025. Daarna zal er een indexatie van 3,5% plaatsvinden. Deze indexatie zal niet volstaan om de toekomstige noden te dekken en het verschil met de exponentieel stijgende responsabiliteitsbijdrage te compenseren waardoor de subsidiestromen in de toekomst geaccelereerd verder uit elkaar zullen groeien. Dit is niet onbelangrijk in het licht van de vele toekomstige uitdagingen naar ruimtelijke ordening en mobiliteit.
6) De responsabiliteitsbijdrage is een belangrijke ondersteuning en beslissing in het dragen van de pensioenlasten. Dit start met 130 miljoen € in 2020 en groeit verder uit tot ongeveer 320.000.000 € in 2025. Na 2025 zal dit bedrag verder exponentieel toenemen in functie van de pensioenlasten die toenemen. Ongeveer de helft vloeit naar de provincie Antwerpen. Ongeveer 84 van de 320 miljoen € gaat niet naar de lokale besturen maar richting andere instellingen, waarvan iets meer dan de helft in de provincie Antwerpen zijn gevestigd. We dienen op tijd na te denken hoe we met deze bijdrage na 2025 zullen omgaan.
Nota ‘Hoe evolueert de financiële subsidiestroom vanuit Vlaanderen naar de lokale besturen?“